…baant een stroomdal dwars door het onbewoonbare…
Inleiding
Wij, zusters van “De Voorzienigheid”, geloven in de God van de bijbel die zegt: “Wat je aan de minsten der mijnen hebt gedaan, heb je aan mij gedaan.” Dat geloof, ons geloof in Gods allesomvattende liefde en ons geraakt zijn door het leven van Jezus vormen samen onze spirituele bron. En daarin vindt onze roeping om ons leven te wijden aan God en onze medemens haar oorsprong.
Uit deze bron welt een stroom op, de spiritualiteit die ons draagt en gedragen heeft in ons leven en werken. Die spiritualiteit is de richtlijn voor ons handelen, is verwoord in onze Constituties en is te beschrijven aan de hand van een aantal belangrijke waarden die teruggaan op onze stichteres, Moeder Theresia. Deze waarden worden zichtbaar in de liefdewerken en hebben de smaak en de kleur van de stroom bepaald.
Het landschap waar de stroom doorheen loopt, wordt gevormd door 155 jaar geschiedenis waarin gebeurtenissen binnen en buiten de congregatie van invloed waren en zijn op de stroom en op de waarden. Nieuwe waarden kwamen erbij, andere werden minder belangrijk of verdwenen geruisloos en sommige bleven recht overeind al stonden ze soms haaks op de tijdgeest. Het landschap heeft invloed op de stroom en de stroom heeft het landschap mede vorm gegeven en doet dat tot op de dag van vandaag.
Met onze activiteiten hebben wij de bedding gevormd waar de stroom doorheen loopt. Ook de bedding verandert de stroom. En de stroom is van invloed op de bedding, immers de spiritualiteit van de congregatie heeft altijd de keuzes voor het werk bepaald en de wijze waarop we dat werk deden.
En er zijn stenen, de moeilijkheden die de tijd, die anderen of die wijzelf opwierpen. Ze waren soms een hindernis, soms een uitdaging, en hadden dikwijls grote invloed op de stroom. Soms was de stroom sterk genoeg om de stenen mee te sleuren, te breken of uit te hollen, soms kreeg de stroom haar goede loop dankzij de stenen, en hadden wij de stenen nodig om verder te komen.
De bron, de stroom, het landschap, de bedding en de stenen samen hebben ons gemaakt tot wie wij zijn, hebben vorm gegeven aan wat wij geloven en bepalen wat wij als erfenis willen nalaten.
Moeder Theresia staat aan het begin van de stroom. In 1853 komt zij als Maria Stroot aan in Amsterdam in het huis aan de Lauriergracht waar kinderen worden opgevangen die half-wees zijn of naar wie niemand omkijkt. Zij blijft waar geen van haar voorgangsters dat volhield. En als alles moeilijk is, verwijst zij naar de naam van het gesticht, De Voorzienigheid: “God zal voorzien ook in moeilijke tijden.”
Zij legt de basis voor de spiritualiteit van de congregatie, voor de waarden die belangrijk zijn: innerlijke bewogenheid, trouw, zorg voor de meest kwetsbaren, solidariteit, liefde, dienstbaarheid, doen wat je te doen staat, ruimte scheppen waar die niet is, in een sfeer van hartelijkheid, eenvoud, regelmaat, flexibiliteit en realiteitszin. Moeder Theresia is, zo wordt later gezegd, een levende regel.
De tweede periode: de vorming van de congregatie
Het stroompje krijgt meer kracht. Er ontstaat in deze periode een echte congregatie met een naam ‘De Arme Zusters van het Goddelijk Kind’, met een kerkelijke erkenning, met een Regel en Constituties. Nieuwe waarden worden belangrijk, vooral waarden die betrekking hebben op het leven van een gemeenschap: een gestructureerd en deels gezamenlijk gebedsleven, opofferingsgezindheid, eenvoud, geduld, aandacht voor het zusterlijke samenleven, zelfversterving en strengheid voor jezelf. De geloften waarin deze waarden worden uitgedrukt, evenals de Regel bieden een kader. Dat legt de zusters beperkingen op, maar waarborgt ook het behoud van de inspiratie en bindt de gemeenschap.
De derde periode: het begin van de katholieke emancipatie
De kleine stroom van weleer wordt een echte stroom en loopt door een landschap waarin de katholieke emancipatie in volle gang is. De congregatie groeit en verwerft steeds meer maatschappelijk aanzien. De bedding wordt steviger en breder. De liefdewerken worden uitgebreid.
De vierde periode: de jaren van het Rijke Roomsche leven
De stroom is in deze periode krachtig, de bedding sterk, het landschap geeft de stroom veel ruimte. De periode tot 1950 is in feite de bloeitijd van de congregatie. Het aantal kloosters neemt toe, de conventen worden groter, de liefdewerken worden uitgebreid met zorg aan ongehuwde moeders en met scholen voor moeilijk lerende kinderen. Maar er worden ook forse stenen in de stroom gelegd. De gangbare theologie en de kerkelijke wetgeving die in 1917 wordt afgekondigd zijn zulke stenen die grote invloed hebben op de stroom. De theologie schrijft afstandelijkheid voor, de wetgeving eist van religieuzen een strakke dagorde, en de pioniersgeest institutionaliseert. Binnen de congregatie worden gehoorzaamheid, eenvoud, saamhorigheid en uniformiteit belangrijke waarden, evenals gastvrijheid en je onthouden van een oordeel. De reeds lang aan den lijve gevoelde armoede wordt nu tevens een opgelegde deugd, zelfversterving wordt opdracht en de ruimte voor kritische en creatieve geesten kleiner. Omdat de opgelegde regels in feite voortkomen uit de monastieke traditie en slecht passen bij een actieve congregatie, is er soms sprake van waarden die botsen. Dat komt het werk, noch de gemeenschap, noch de individuele zusters ten goede.
Aan het einde van deze periode wordt de verantwoordelijkheid voor scholen en verzorgingshuizen steeds meer overgenomen door de overheid. Dat heeft ondermeer als gevolg dat ook van de zusters die er werken diploma’s worden geëist.
De vijfde periode: de tijd van de grote veranderingen
In deze periode is vanwege de heftige kerkelijke en maatschappelijke ontwikkelingen het landschap grillig en de stroom woelig. Veel religieuze waarden die belangrijk waren in de vorige periode, zoals uniformiteit, gehoorzaamheid, deemoed, moederschap, zelfver-sterving, opoffering en ook vroomheid zijn – passend in de tijdgeest – gaan knellen. Als congregatie omarmen wij de vernieuwingen die vanuit Vaticanum II worden gestimuleerd en dat heeft grote invloed. Sommigen van ons varen er wel bij, voor anderen gaat het allemaal te snel. Het gebedsleven verandert, de dualistische theologie wordt onder kritiek gesteld, de geloften worden anders en individueler ingevuld. Meedenken en discussiëren worden normaal en in 1968 worden wij voor het eerst allemaal betrokken bij het kapittel. Vrijheid, eigen verantwoordelijkheid, aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling – ieder mens is uniek! – en pluriformiteit worden belangrijk.
Ook op de gemeenschap als geheel is de invloed van de vernieuwingen groot. Wij veranderen onze naam en heten voortaan Congregatie der Zusters van “De Voorzienigheid”, naar het gesticht waar Moeder Theresia haar werk begon. De ruimte en de vrijheid die gegeven en genomen worden, worden groter. Er vormen zich kleinere woongroepen en sommige zustersgaan op zichzelf wonen. Er worden nieuwe, vaak kleinschalige activiteiten ondernomen. Het werk, vooral in het onderwijs en de bejaardenzorg,wordt in deze periode afgebouwd en bijna helemaal overgenomen door niet-kloosterlingen. Deels omdat we bewust ruimte willen maken, deels omdat er geen zusters meer beschikbaar zijn. Maar ook omdat de toegewijde inzet van religieuzen niet meer wordt begrepen en niet past bij de eisen van de tijd. De liefdewerken – het religieuze ideaal van weleer – worden losgelaten, het kader van de regel valt weg, en de aandacht verschuift vooral naar de vraag hoe ieder haar eigenheid vindt.
De zesde periode: de jaren waarin wij ons leven herijken
Het einde van de liefdewerken, het kleiner worden van de congregatie, het ouder worden, de gevoelde afhankelijkheid hebben invloed op onze waarden en vooral op die waarden die betrekking hebben op het gemeenschap-zijn. Mildheid, zusterschap, hartelijkheid en vrolijkheid worden belangrijker maar tegelijk ook moeilijker. Sommige waarden verdiepen zich, zoals het persoonlijke gebedsleven, het geloof, de zorg voor elkaar, het trouw blijven aan je roeping. Ook het besef hoe belangrijk het is en was om met elkaar ergens voor te staan. Het nadenken over spiritualiteit, over religieus leven, over motivatie en verlangen, maar ook over hoe samen goed oud te worden en deze laatste fase van de congregatie te beleven, dat alles gebeurt in deze periode volop en is een groeiende kracht in de gemeenschap.
Ook zijn wij ons nog beter gaan realiseren dat een gemeenschap wint aan kracht als er ruimte is voor verschillen, als ieder in haar eigenheid erkend wordt en gerespecteerd en als er ondanks de gebondenheid vrijheid is. En als er, zoals altijd gebeurde, ook samen gevierd en gefeest wordt. Het zijn de kenmerken van de Congregatie der Zusters van “De Voorzienigheid” die teruggaan op Moeder Theresia en die maken dat wij ons er thuis blijven voelen en anderen zich doorgaans bij ons thuis voelen: de eenvoud, de ruimte, de vrijheid, de hartelijkheid van een doe-maar-gewoon-huis-tuin-en- keuken-congregatie die alles aanpakt, maar overigens niet altijd ontsnapt aan het gevaar te verburgerlijken.
Hoewel wij graag spreken over ‘de periode van voltooiing’, en de liefdewerken zijn afgebouwd, werken we ook nog steeds aan de bedding van vele stroompjes. Er worden belangrijke en ingrijpende stappen gezet in deze periode. Naast de meeste andere huizen, wordt ook het moederhuis in Amsterdam gesloten. Bosbeek wordt overgedragen aan de Stichting Sint Jacob. Er wordt een nieuwe bestuursstructuur aangenomen: naast het congregatiebestuur een kerkelijk rechtspersoon ter wille van de materieel-financiële zorg voor de zusters en het beheren van het (erf)goed van de congregatie. In het bestuur van deze rechtspersoon hebben ook leken zitting. De Commissie Bijdragen krijgt – nu als het Maria Stroot Fonds – een grotere mate van zelfstandigheid en het Gastenhuis wordt opengesteld als ontmoetingsplek. Er wordt hard gewerkt aan een nieuwe cultuur van openheid. De benoeming van niet-congregatieleden als coördinatoren en op allerlei ondersteunende en beleidsniveaus getuigt van dit streven, evenals de intentie om alles in de congregatie bespreekbaar te maken. Waar wordt samengewerkt met niet-kloosterlingen ontstaat bovendien vanuit het zoeken naar een gedeelde inspiratie het geassocieerd lidmaatschap. Dit geeft niet-kloosterlingen de mogelijkheid om in het religieuze leven te delen en biedt onszelf de kans om geïnspireerd te worden door andere gelovige vrouwen.
Niet altijd in zoveel woorden maar wel in essentie is de spiritualiteit van Moeder Theresia nog heel levend in de congregatie. Waar het ons nog altijd om gaat is dat we ons geraakt door het leven van Jezus en het geloof in God willen inzetten voor wie klein en zwak is en naar wie niemand omkijkt. Al het werken aan de bedding getuigt van die traditie van de congregatie. We doen dat met de mogelijkheden die we hebben en in de omstandigheden waarin we verkeren en zonder pretenties, wetend dat we zelf ook niet volmaakt zijn. En we weten ons daarbij gesteund door Gods allesomvattende liefde. Vanuit die intentie werken en leven wij. De naam Voorzienigheid verstaan wij als persoonlijke opdracht: er zijn voor de ander en dat in het groot of in het klein handen en voeten geven; doorgeven aan de ander wat God mij geeft en gegeven heeft.
Zo zijn wij geworden wie we tot hiertoe zijn, zo hebben wij geleerd uit onze geschiedenis en zo is onze spiritualiteit gegroeid. En hoe nu verder? Wat willen wij als erfenis nalaten? Wat willen wij dat blijft en wat geloven wij dat blijft? <
Wij geloven in ieder geval dat het werk voor de meest kwetsbare mensen in onze samenleving en onze wereld door moet gaan. En wij vertrouwen erop dat dat doorgaat ook als de congregatie ophoudt te bestaan. Dat vertrouwen is gebaseerd op een groot godsvertrouwen, maar ook op de werkelijkheid. Er zijn tal van projecten en tal van mensen die met dezelfde inzet werken. Soms tegen de klippen op. Stroompjes en stromen, vaak door dezelfde bron gevoed en gehinderd door dezelfde stenen.
Wij geloven dat zorg voor anderen in de breedste zin van het woord het leven vorm en zin geeft, en zorgrelaties kwaliteit aan het bestaan geven. Wij zijn er diep van overtuigd dat mensen mens worden door en aan elkaar – ‘om mens voor een mens te zijn, wordt alleman geboren’- en dat naaste-zijn een opdracht is.
Wij geloven ook dat het van belang is om de vraag te blijven stellen waartóe wij zorgen. Onze congregatie heeft in het verleden concrete zorg gegeven aan kwetsbare en gekwetste mensen en daarmee tevens zichtbaar gemaakt dat er mensen zijn die om wat voor reden dan ook niet voor zich zelf kunnen zorgen en voor wie anderen dat moeten doen. Anderen zoals wij,omdat wij vinden dat dat onze opdracht is en omdat er voor óns gezorgd wordt.
God sloot een verbond met zijn volk. Als afgeleide daarvan verbonden wij ons lot aan dat van mensen wier waardigheid geschonden werd en zorgden wij voor hen. Lange tijd hebben wij dat kunnen doen omdat weldoeners, die in ons en ons werk geloofden, dat mogelijk maakten. Nu wij zelf het werk niet meer kunnen doen, is het onze beurt om anderen in hun werk te steunen.
Wij geloven dat om goede zorg te kunnen geven meer nodig is dan alleen het ontwikkelen van vaardigheden en het vergaren van kennis. Professionaliteit vraagt wat ons betreft ook om toewijding, sterker nog, impliceert die zelfs. Wij hebben geleerd dat de liefdewerken konden slagen dankzij die toewijding, die minstens onze intentie was bij de zorg voor het lichamelijke én geestelijke welzijn van anderen, onafhankelijk of die binnens- of buitenshuis, betaald of onbetaald werd gegeven.
In die toewijding bouwden wij, individueel en gezamenlijk, kennis op over onderwijs en zorg, en ontwikkelde zich onze professionaliteit die op de eerste plaats de waardigheid van de ander voorop stelt, zowel naar lichaam als naar ziel. Vanuit onze geloofsovertuiging vinden wij immers dat ieder ander dat waard is.
Wij geloven dat zonder structuren goede zorg weinig kans krijgt. Ook dat heeft de ervaring ons geleerd. En continuïteit – “Ik ben juffrouw Mietje en ik blijf bij de kinderen.” – maakt deel uit van goede zorg. Om die continuïteit te waarborgen, om geïnspireerd te blijven in wat je doet en het vol te houden, heb je anderen nodig. Mensen die voor elkaar instaan, die bereid zijn zich te voegen in het geheel ook als dat hunzelf niet goed uitkomt en die van elkaar op aan kunnen. Mensen die het werk en elkaar niet zomaar in de steek laten, en die samen een soort gemeenschap vormen die het individu uittilt boven de eigen beperkingen.
Volgens onze Constituties is gemeenschap een beeld van de waarachtige kerk en gevormd naar het ideaal van de eerste christenen, met waarden als gelijkwaardigheid, openheid, verantwoordelijkheid en liefde. Zo probeerden wij gemeenschap te zijn om zorg te kunnen geven aan mensen die daarvan afhankelijk waren en nog dagelijks leren wij hoe gemeenschap kan bijdragen aan goede zorg.
Wij geloven dat geen mens ooit verloren raakt en wij leven in het vertrouwen dat het goed komt. Dat betekent dat de ouderdom voor ons niet alleen maar in het teken staat van het sterven en/of de angst daarvoor, maar een op zichzelf staande fase is die nieuwe mogelijkheden biedt voor verdieping en contact. Ons gemeenschappelijk leven en onze cultuur van bezinning zijn daarbij belangrijke inspiratiebronnen. Onze congregatie is ook in deze fase een oefenplaats om verder te blijven kijken dan onszelf en mee te blijven werken aan de voorzienigheid van God, om de geest van openheid door te geven en in het omgaan met elkaar te laten zien wat religieus zijn betekent. Samen zouden wij graag een praktijk nalaten van vruchtbaar oud worden.
De stroom is klein begonnen, is breed geworden, en is uiteen gegaan in vele kleine stroompjes. Als een delta in het laagland. De bedding is stevig geweest en is vager geworden. Maar wij geloven niet dat die kleine stroompjes bij gebrek aan bedding zullen opdrogen. Integendeel. We geloven hardnekkig dat al die stroompjes elkaar weer vinden, en met andere stroompjes van gelijke kleur en smaak samenvloeien, en sterk blijven, zelfs als ze tegen de tijdgeest ingaan. Want uiteindelijk verwachten wij een nieuw Jeruzalem, waar geen armen meer zijn, waar niemand voor iemand bang hoeft te zijn, niemand honger heeft, niemand wordt uitgesloten en niemand klein en zwak is. Dat is 155 jaar lang onze inzet geweest, dat zal onze inzet blijven.
Want zoals onze Constituties zeggen: “Het past in onze traditie dat je je hart openzet voor wie je nodig heeft en opkomt voor wie klein en zwak is, vandaag en op jouw plaats, naar de mate van jouw mogelijkheden. In die geest wil je volgelinge zijn van Jezus van Nazareth, De mens door God bedoeld. Jezelf toetsend aan Hem, probeer je heil te brengen en mee te werken aan Zijn Rijk van liefde en gerechtigheid.”