Geschiedenis: het begin
In 1853 arriveert een jonge vrouw, afkomstig uit Overijssel, in het huis “De Voorzienigheid” aan de Lauriergracht in Amsterdam. Op dat moment wonen daar elf jonge meisjes, de oudste is elf jaar. Hun ouders zijn overleden of kunnen niet voor hun zorgen. Een van de meisjes, Evelina van der Lugt, beschrijft de komst van deze juffrouw Mietje – Maria Stroot – en herinnert haar woorden: “Ik heet Juffrouw Mietje en ik blijf bij de kinderen, is dat goed?”.
In 1852 had priester Pieter Hesseveld het huis “voor verlaten meisjes’ gesticht. Het blijkt nog niet zo eenvoudig om goede verzorging voor de kinderen te krijgen. Juffrouwen, die onbetaald voor de kinderen zorgen, komen en gaan. Juffrouw Mietje blijft. Zij zorgt voor orde en stabiliteit en waakt ervoor, dat de kinderen ook ruime tijd hebben om te spelen.
Drie jaar later, in 1856, leggen vier vrouwen hun professie af. Zij vormen de eerste zusters van de Congregatie der Arme Zusters van het Goddelijk Kind. In de twintigste eeuw verandert de naam in Congregatie der Zusters van “De Voorzienigheid”, naar het huis waar het is begonnen.
Al vanaf het begin groeit het aantal meisjes en halfwezen. Kinderen en zusters leven van giften en geld dat zusters verdienen met bijvoorbeeld kousen stoppen. Ook geven zusters onderwijs aan de kinderen. Meisjes uit de buurt doen daar aan mee. De vraag naar een soortgelijk opvanghuis komt ook uit andere steden. In 1856 wordt ook in Leiden een huis opgericht met de naam “De Voorzienigheid”. Andere plaatsen volgen.
Tot 1960 breidt de Congregatie uit. In veel dorpen en steden in Nederland worden kindertehuizen en scholen gesticht. Daarnaast zetten zusters zich in voor bejaardenzorg, verpleging, gezinszorg; later ook maatschappelijk werk en pastoraal werk. Ook gaan er zusters naar het buitenland.